Opgelucht fietste ik naar huis. Met mijn werkdruk ging het de goede kant op. Ik nam de tijd om eens rond te kijken. Van de villa’s in Oosterbeek probeerde ik de namen te onthouden. Die doen het goed in een roman, bijvoorbeeld als het ouderlijke huis waar de hoofdpersoon zijn jeugd doorbracht. Mocht ik de indruk wekken dat ik aan een roman werk, dat moet ik u teleurstellen. U moet zich niet vergissen in de hoeveelheid werk die dat met zich meebrengt.
Op het Roermondsplein kwam ik Lenie tegen die het straatvuil aan het opruimen was. Eerder schreef ik dat de spelers van Vitesse een voorbeeld aan haar ongekende werkethos mochten nemen. Gezien de stand op de ranglijst lijkt dat pleidooi volledig langs ze te zijn heengegaan. Lenie vertelde me wat ze die week nog te doen had. Het begon mij zowat te duizelen. Ik dacht ineens aan mijn eigen werkethos. Die was hard op weg zijn glans te verliezen. Er moest geschreven worden. Ik fietste naar Dudok en zette mij aan een tafeltje. Ik bestelde een kopje koffie en een wortel-notentaart. Ondertussen schreef ik een column. A. te A. belde mij. ‘Druk?’ ‘Ja, heel erg.’
(Column Gelderlander 20/3/2010)