Trillen
Ik ging een visje halen op de markt. Het was druk. Vrouwen verdrongen zich om een kledingrek (3 euro, niet ruilen). In de kraam ernaast verkochten ze eieren met dubbele dooiers, eentje verder bh’s met panterprint. Ik zag met nep bont gevoerde laarzen, Stolwijker boerenkaas, winterharde, extra grootbloemige violen. Ik zag grillpoten, kantoordropmix en gebleekt katoen van eerste klas kwaliteit.
Met in de tas drie lekkerbekken en een pond pittig belegen liep ik langs de leegstaande winkelpanden aan de Broerenstraat. Een treurig gezicht. In de etalage van het pand van juwelier Dikhof stonden schilderijen van wat mij een autodidactische kunstenaar leek. Zeer gunstige prijzen, stond er op een briefje geschreven. De etalage lag vol met dode insecten.
In het pand waar ooit de Megapool zat, was nu de Rijnboogwinkel gevestigd. Ik keek naar binnen. Delen van het systeemplafond waren naar beneden gekomen. Het hout op de gevel was gaan rotten. Ik las: ‘Kom ook en laat je inspireren door de plannen voor Rijnboog!’ Dat ging nu niet meer. De Rijnboogwinkel was maar twee middagen in september open geweest. Het Rijnboogplan hing uitgeprint op de ramen. Ik keek naar de plaatjes.
Het viel me op dat in Rijnboog heel veel kinderen speelden. Knappe vrouwen in zomerjurkjes liepen voorbij. Er was een man op een ouderwetse fiets die vrolijk lachte. In het water van de Jansbeek zwommen vissen. Ik zag zelfs een reiger. Ik stelde vast: In Rijnboog zullen we straks gelukkig zijn. Tot die tijd is het behelpen.
Ik liep langs de bouwplaats van het Kenniscluster op, de donkere gang in die leidt naar de voetgangerstraverse over de Weerdjesstraat. Voor mij liep een man. Opeens sprong hij op me af en schreeuwde: ‘JE GELD.’ Daarna zei hij ‘Grapje’ en begon een heel verhaal over zijn zoon die in Mechelen studeerde. Ik dronk mijn koffie de rest van de dag met trillende handen.