(Gisteren heb ik deze column voordragen tijdens CASA's Opening van het Architectuurjaar. )
Op de boekenbeurs in de Eusebiuskerk, kocht ik ooit een citatenomnibus. Er staat een uitspraak in, van de filosoof Schopenhauer. Het gaat over schrijven.
Weinigen schrijven,
zoals een architect bouwt, verreweg de meesten, zoals men domino speelt.
Ik herken dat direct. Een schrijver schrijft een verhaal en Schopenhauer heeft gelijk, vaak mondt dat uit in het leggen van dominostenen, en toen, en toen, en toen. Hoe anders, gaat de architect te werk. Hij bouwt ingewikkelde constructies – huizen en gebouwen - die je kunt aanraken, waar je in kunt lopen. Dat wil ik ook wel.
En ik vind wat architecten maken ook altijd mooi. En niet alleen mooi, nee, ik zie ook direct de oplossingen die ze aanbrengen. Die ingenieuze dakconstructie die zorgt voor een onovertroffen lichtinval. Een open entree, waardoor ik mij direct ergens thuisvoel. En, bedenk ik mij nu, als er iemand kritisch uitvalt over één hunner ontwerpen, dan neem ik het ook altijd voor ze op. Als iemand zegt: het gebouw is lelijk, dan zeg ik: nee, nee, markant.
Ja, ik ben er uit, ik vind architecten fantastisch.
Tegelijkertijd maak ik mij zorgen om de architecten. De recessie had ze goed te pakken. Het gaat mij dan ook aan het hart, dat ik ze vanavond zal moeten opzadel met een tweede recessie. Bovenop de economische. Ik had aanvankelijk helemaal niet de intentie om er over te beginnen, ik dacht, ze hebben aan die ene recessie de handen al vol.
Toch dienen wij hier vanavond te spreken, over de recessie van het vakmanschap.
Een architect is een vakman, niemand anders kan wat hij kan, maar wat zien wij vandaag de dag: hij wordt in dat vakmanschap steeds meer betwist. En wel zodanig dat wij kunnen spreken van een recessie. De recessie van het vakmanschap toont zich nog het beste buiten de architectuur, op de televisie.
We leven in een tijd dat je, zonder dat je een vak beheerst, beroemd kunt worden. Mensen die op geen enkel talent te betrappen zijn, schoppen het tot BN’er, omdat ze zo spontaan overkomen op televisie. Het gevolg daarvan: Het jarenlange schaven aan de beheersing van een ambacht is uit de gratie en tegen zij, die wel een vak beheersen, wordt steeds minder opgekeken. En ook is er nauwelijks nog oog voor de offers die de vakman heeft moeten opbrengen.
The Beatles, om maar eens een paar vakmensen te noemen, toerden het jaar voordat zij doorbraken door Duitsland, om schimmige nachtclubs van achtergrondmuziek te voorzien. Zij speelden tot diep in de nacht door, uren achtereen, en dat avond aan avond. Er is geen band die in een jaar zoveel uren maakte als The Beatles. Het waren de offers die het vakmanschap van hun vroeg.
Terug naar de architectuur.
Bij de architect, zijn het niet de spontane jongens en meisjes met de X-factor, die zijn vakmanschap bedreigen. Het zijn de mensen van buiten de architectuur, de leken, die er zich steeds meer tegenaan bemoeien. Het gaat hier om een groep mensen, die zich in Arnhem nadrukkelijk manifesteert: ik noem ze de doe-het-zelvers.
De doe-het-zelvers denken dat het zonder een gedegen kennis
van architectuur en stedenbouwkunde ook wel kan. Zij beginnen, niet gehinderd
door enige kennis van zake, thuis aan de keukentafel een eigen Rijnboogplan te
maken. Aandoenlijk hobbyisme, ware het niet, dat ze van ons eisen dat we het
serieus nemen.
Aangemoedigd door de doe-het-zelvers, beginnen steeds meer mensen van alles te
roepen over de haven, dat mag wel hoor, op bescheiden wijze en genuanceerd, van
stedenbouwkunde heb je immers geen kaas gegeten, maar wat zien wij, zij laten
alle bescheidenheid varen en kraken het plan in zijn totaliteit af, laten er
niets van heel. En het ergste: zij wensen over de inhoud niet anders te praten,
dan in oneliners. Natuurlijk, het Rijnboogplan is niet onfeilbaar, er valt heus
wat tegenin te brengen. Maar dat geschiet uit de losse heup leidt tot niets.
Nou goed dan, het leidt tot een recessie van het vakmanschap van de
stedenbouwkundige. Gelukkig, geachte aanwezigen, heeft in 2009, wat betreft
Rijnboog, de verlosser zich aangediend.
Wethouder Roeland Kreeft.
Zijn vastberaden manier van optreden. De dingen die hij zegt. Alles wijst erop dat hij ons van het eindeloze gezemel over Rijnboog gaat verlossen. Zeker met het magistrale boekwerkje (Marco Bouman e.a., De Gordiaanse Knoop red.) dat hij vanavond van Berry Kessels uitgereikt kreeg. En zie daar, vorige week stelde hij al een kwaliteitsteam aan. Vol met vakmensen.
Nu ik daar zo over nadenk: ik zie in onze wethouder
werkelijk de Messias.
Ware het niet!
Dat hij vorige week in de krant bepaalde uitspraken deed waar mij de moed van in de schoenen zonk. Voor de vrije kavels in de buurt De Waarden in nieuwbouwwijk De Schuytgraaf, heeft de gemeente het verplicht gesteld om garages tegen de achtergrens van de tuin te zetten. Dat alles uit hoofde van de beeldkwaliteit. Wethouder Kreeft verdedigde zich in de krant als volgt:
‘Op deze manier blijven buurten een samenhangend geheel. In sommige andere gemeenten hebben kopers van kavels de vrijheid om een huis te bouwen zonder nadere regels. Er is dan geen eenheid in de architectuur.’
In feite zegt onze wethouder: als wij die architecten hun
gang laten gaan, wordt het een zooitje. Hij stelt daarmee geen enkel vertrouwen
in het vakmanschap van de architect. Bovendien: die zogenaamde beeldkwaliteit -
een volstrekt ongrijpbaar begrip, u mag mij dat straks aan de bar nog eens
nader verklaren - die beeldkwaliteit, voor wie doen we dat eigenlijk? Ja, in
het centrum van Arnhem, ik kan mij indenken, dat je daar geen allegaartje van
garages wenst, maar wie anders dan de postbode, zal er straks door de straten
van De Waarden rijden?
Onze Messias laat direct al wat steken vallen. Maar ik geloof nog wel in u
hoor.
Al was het maar omwille van wat mij gisteren overkwam. Mijn kritische noot aan het adres van wethouder Kreeft, bedacht ik mij, toen ik op de fiets zat. Ik was onderweg naar een afspraak. Juist op het moment dat de kritische noot, gericht aan wethouder Kreeft, mij te binnen schoot, werd ik bijna geschept door een rode Opel Astra. Ik zag er de hand van God in.
Hij waarschuwde mij.
Geen kritiek op Kreeft.
Terug naar de recessie van het vakmanschap.
De architecten zelf hebben er ook aan bijgedragen. In de vette jaren die achter ons liggen, hebben zij teveel oog gehad voor zaken die niets met vakmanschap te maken hebben. Ik heb dat niet zelf verzonnen. Ik las het terug in de uitnodiging voor deze avond:
‘Na het barsten van de
spreekwoordelijke ‘zeepbellen’ moeten architectuur en stedenbouw, zich weer
richten op de kern; het ontwerpen van een bruikbare, duurzame en inspirerende
woon-, en werkomgeving.
Ik mag hier uit afleiden, dat architecten, de afgelopen jaren, blijkbaar met andere zaken bezig zijn geweest, dan het ontwerpen van een bruikbare, duurzame en inspirerende woon- en werkomgeving. ‘Ja maar...’, hoor ik die architect zeggen, ‘wij handelden slechts in opdracht’. Maar daar kan de architect zich niet achter verschuilen. Hij heeft een vrij beroep. Hij kan gaan en staan waar hij wil. Er is niemand, die hem dwingt om iets te maken, waar hij niet achter staat.
De architect moet zich weer storten op zijn vak. Doen waar hij goed in is. Terug naar de tekentafel. Denk aan de geur van een vers geslepen potlood. Het ongeduld om te tekenen, wanneer een leeg vel papier voor u ligt. En dan, dat langzame schaven aan een ontwerp. Als een beeldhouwer.
Geen spel dominostenen leggen, maar het construeren van een huis.
En kijk aan: daar komt de economische recessie ineens van pas. De zeepbellen zijn doorgeprikt. De architect valt terug, op datgene, dat zelfs een economische crisis hem niet afnemen kan.
Zijn vakmanschap.
We zijn klaar: we moeten de economische recessie dankbaar zijn.
Het vakmanschap zal weer floreren.
Reacties